Het sprookje van de 4 pinguins
Het sprookje van de vier pinguins
Vier puberale pinguins dobberen op hun ijsschots in een enorme grote vlakte van diepzee. Ze zijn verstoten van anderen, van ouders, grootouders, familie en vormen hun eigen groepje, omdat de ouderen hen niet begrepen. De ouders zaten nog in de kritische opvoedkundige fase en slisten wat goed voor hun kroost is. Nu dobberen ze in een grote watervlakte met vele uitdagingen. allen op hun eigen ijsschotsje. Hoe komen ze nu aan voedsel? Hoe weerstaan ze de turbulentie van het weer? Alles is onzeker.
Hun kans op overlevering komt voort uit hun samenwerking. Zij zijn op elkaar aangewezen. Van nature wantrouwen ze elkaar in het begin. Zodra ze besluiten voor zichzelf te gaan, zullen ze niet snel overleven. Ze kijken naar elkaar en luisteren naar elkaar.
Wie pikt het eerste visje uit het water? Verschillende karakters samen dobberend. Samenwerken is een vereiste om te overleven, want angst ligt op de loer. Ze maken kennis met elkaar op hun eigen wijze. Ze vertellen wie ze zijn, waar ze goed in zijn en zo ontstaat er een verbondenheid. Een kracht welke de problemen zullen overwinnen. Belangrijk is het vertrouwen in elkaar. Dat leren ze door veel te communiceren met elkaar en transparant te zijn. Hoe kwetsbaarder ze zich opstellen des te groter wordt het verbond. Een verbond om uiteindelijk alle problemen te trotseren.
Vertrouwen winnen ze door dingen te doen, te ondernemen. Door te laten zien wat ze zelf kunnen. Door betrouwbaar te zijn ontstaat er verbondenheid, wat sterker is dan die ze hadden met hun ouders. Veiligheid ontstaat door samenwerking. Vanuit deze criteria zullen ze ervaren dat kwetsbaar openstellen, eerlijk alles te delen, te delen wat ze voelen en denken en open te communiceren dichter bij integriteit komen waardoor ze sterker worden, gezonder, kunnen overleven om te gaan genieten.
Zo veilig had het thuis bij hun ouders ook kunnen verlopen. Hadden de ouders zich maar aangepast aan de persoonlijke behoeftes van hun puber.